Lees de brochure online of download de PDF
Over het park
Een prachtige omgeving met zeer wisselende landschappen en unieke flora en fauna in een oase van rust. Dé ideale manier om te ontspannen of juist lekker actief bezig te zijn.
Landschap
Het Nationaal Park De Meinweg is geologisch gezien van grote betekenis, door het voor Nederland unieke terrassenlandschap, met een drietal steile overgangen tussen de verschillende terrassen. Deze zijn ontstaan door erosie van de in het verre verleden door Rijn en Maas afgezette sedimenten én door verschuivingen in de aardkorst. Het totale hoogteverschil tussen de drie terrassen bedraagt 50 meter. Het Roerdal ligt 30 meter boven N.A.P. en het Beatrixplateau op 80 meter. Dwars op de terrassen zijn twee beekdalen ontstaan: het dal van de Boschbeek en van de Roode Beek. Tussen deze beken en beekdalen liggen stille vennetjes en uitgestrekte bossen en heidevelden. Hier komt tegenwoordig weer een adderpopulatie voor.
Cultuurhistorie
De Meinweg is een schitterend stukje natuur van ongeveer 1800 hectare groot. Het ligt in de meest oostelijke hoek van Midden-Limburg en is aan drie kanten omsloten door Duitsland. Door eeuwenoud gebruik van deze gronden kent De Meinweg een lange geschiedenis. De naam ‘Meinweg’ is ontstaan uit het Keltische woord ‘gemeyne’, wat ‘gemeenschappelijk’ of ‘samen’ betekent. Het waren de "gemeinde weide" van de veertien dorpen die het gebied bestuurden en gebruikten. Nu liggen er van deze dorpen zes in Nederland; Vlodrop, Herkenbosch, Melick, Maasniel, Herten en Roermond en acht dorpen op Duits grondgebied, te weten: Wassenberg, Birgelen, Effeld, Nieder- en Oberkrüchten, Arsbeck, Ophoven, Karken en Steinkirchen. Het dorp Herkenbosch is van vroeg-germaanse oorsprong. Hier werd de voorjaarsgodin Herke in het bos vereerd. Ook Melick stamt waarschijnlijk uit deze tijd, hoewel Melick ook wel als een Romeinse nederzetting wordt beschouwd.
De mensen gebruikten het gebied voor het kappen van bomen, verzamelden strooisel voor de stallen, maaiden, plagden en brandden de heide. Vele jaren werd er meer uit het gebied gehaald dan dat er in werd gebracht. Dat leidde ertoe, dat de eiken- en beukenbossen verdwenen en er alleen kale heide overbleef. Tot het einde van de 18de eeuw werd het gebied gemeenschappelijk gebruikt.
Ontstaan gebied
Voordat de mens zijn intrede deed op De Meinweg moet het gebied bedekt zijn geweest met een dicht eiken/beukenbos. Doordat de afwatering slecht was zullen er met name in de dalen van de Bosbeek en de Roode Beek uitgestrekte moerassen hebben gelegen. In deze gebieden vond vrijwel zeker veenvorming plaats. Jagers uit de Steentijd bewoonden zo'n 40 duizend jaar geleden het gebied, getuige de vele neolitische vondsten. Het was een ongerept bosgebied waar ze jaagden op wilde zwijnen, reeën en edelherten. In de bronstijd en ijzertijd, 2.000 jaar v. Chr., kwamen de eerste boeren in het gebied. Naast de jacht leefden zij ook van akkerbouw en veeteelt. Zij gebruikten kleine stukjes in het bos om hun huizen te bouwen. In die tijd gingen de eerste bossen op De Meinweg verloren. Ongeveer 3.000 jaar later, in de Middeleeuwen, ontstonden de eerste grote nederzettingen in het Meinweggebied.
In de Middeleeuwen begin de bosbeweiding, waarbij schapen en runderen vrij rondliepen in de bossen. Er werd strooisel en later heideplaggen uit het gebied gehaald, die werden gebruikt voor de potstal. Uit de wijde omgeving werd hout gebruikt als bouw- en brandhout. Dit had in de loop der eeuwen een sterke uitwerking op de aanwezige plantengroei. Ondanks verwoede pogingen het tij te keren door het gebruik aan regels te binden, is het bos uiteindelijk toch bijna geheel verdwenen. Tegen het einde van de Middeleeuwen is De Meinweg een uitgestrekt heidegebied en is er van bos alleen nog sprake in de dalen van de Boschbeek en Roode beek. Maar ook de heidegebieden stonden onder druk. Door overbegrazing en intensief plaggen kwam lokaal het dekzand naar boven. Zo ontstonden er op de Bremmerbergen en de Zandbergen kleine zandverstuivingen. Dit gebruik ging door tot in het begin van de 19de eeuw.
In de eerste helft van de 19e eeuw bestond het grootste deel van het gebied uit woeste grond, bestaande uit uitgestrekte heidevelden met grote heidevennen (de Meer, het Melickerven, het Herkenboscher Ven, de Bayekuil, Het Flinke Ven, het Geurtjesven, het Wit Venneken en het Elversmersven). Er liepen een aantal zandpaden, waar de plaatselijke boerenbevolking gebruik van maakte. Een aantal hiervan vinden we nog terug in de huidige situatie (Grote Herkenboscherbaan, Lange Luier en Hooibaan). Deze paden werden gebruikt om het vee vanaf de dorpen naar de heidevelden te laten lopen. Deze paden worden dan ook wel veepaden genoemd.
Door de invoering van kunstmest aan het einde van de 19de eeuw, was het vee in combinatie met de heidevelden overbodig geworden. Veel woeste gronden zijn dan ook ontgonnen om ze voor andere doeleinden te gebruiken. Het Flinke Ven werd drooggelegd en het Herkenboscher Ven werd opgeofferd aan de aanleg van ‘IJzeren Rijn’ (1878), een spoorwegverbinding tussen Antwerpen en het Ruhrgebied. De spoorlijn zorgde voor een sterke scheiding tussen het noordelijk en zuidelijk deel van De Meinweg. Het zuidelijke deel is meer in cultuur gebracht dan het noordelijk deel.
Door de steeds voortschrijdende ontwatering en ontginning van het gebied waren inmiddels de meeste grote heidevennen verdwenen. De Meer werd in 1929 drooggelegd. Alleen het Melickerven, De Bayekuil en een klein deel van het Elversmersven (thans het Vlodropperven langs de Hooibaan) zijn tot op heden blijven bestaan.
De bekende vennen Elfenmeertje, Rolvennen en Vossekop waren in de 19e eeuw nog niet aanwezig. Deze vennen zijn ontstaan na de eerste wereldoorlog. Door het afgraven van hoogveen voor de turfwinning bleven er gaten achter die zich vulden met water.
Rond 1930 veranderde De Meinweg in snel tempo van aanzien. Grote stukken heide werden in het kader van de werkverschaffing omgespit en met naaldbomen beplant om als stuthout voor de mijnbouw te dienen. De verdeling van bos en heide, zoals wij die nu kennen, kwam op deze manier tot stand. De aantasting van het gebied bleef doorgaan, ondanks dat men tot besef was gekomen dat er hier sprake was van een bijzonder waardevol natuurgebied.
Het Herkenbosscherven was ooit een groot heideven, maar is rond 1950 drooggemalen ten behoeve van de landbouw. Op dit moment krijgt het gebied weer de kans om natuur te worden. Door het aanleggen van poelen, begrazing en verhoging van het waterpeil is het een stuk aantrekkelijker geworden voor wilde dieren en planten. Het Melickerven is eveneens een oud heideven. Dit ven is vrijwel onaangetast gebleven. In dit ven staat er water in en biedt daardoor een woonplaats voor amfibieën en watervogels.
De eerste aankopen door het rijk ten behoeve van de natuur vonden in 1949 plaats. Het beheer van deze rijksgronden komt in handen van Staatsbosbeheer. In april 1990 heeft de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij besloten het natuurgebied De Meinweg als 'nationaal park in oprichting' aan te wijzen, wegens de grote landschappelijke, geologische en biologische waarde van het gebied. Tegelijkertijd is een overlegorgaan ingesteld, waarin betrokken bestuurders, eigenaren en beheerders zitting hebben.
Tegenwoordig wordt het nationaal park op het hoogste niveau beschermd. Het is niet alleen een kerngebied in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), tevens valt het gebied onder de Europese natuurbeschermingswetgeving, namelijk de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn. Het belang als internationaal waardevol natuurgebied wordt door deze bescherming goed onderstreept.
Flora en Fauna
In Nationaal Park De Meinweg komen vele verschillende soorten vegetatiestructuren voor, variërend van droge heidegebieden tot vochtige broekbossen. Al deze systemen bezitten eigen kenmerkende soorten planten, bomen en dieren. In onderstaand overzicht worden enkele kensoorten aangegeven. In het Meinweggebied zijn tot op heden 767 soorten planten en bomen beschreven.
Broekbossen
Naast de zwarte els als dominerende boomsoort groeien in de kruidlaag meestal zeggesoorten en veenmossen. Het soortenrijkere elzenbroekbos vindt men in een 20 tot 30 meter brede zone aan weerszijden van de Roode Beek. De soortenrijkdom van het elzenbroek langs de Roode Beek heeft te maken met het zeer ijzerrijke grondwater. Hier groeien in de kruidlaag planten zoals de moeraszegge, bittere veldkers, slanke sleutelbloem, dotterbloem, bosbies, groot heksenkruid, groot springzaad en de beide goudveilsoorten. Het broekbos is goed te beleven op het vlonderpad dat langs de Roode Beek loopt, van Hotel St. Ludwig tot de Dalheimermuhle.
Vochtige en natte heide
In vochtige/natte heiden domineert de dopheide. De struikheide is er minder talrijk of zelfs geheel afwezig. Mooi ontwikkelde natte heide ligt bij de Rolvennen. In de vochtige en natte heiden van De Meinweg groeien naast de aspectbepalende dopheide ook veenpluis, ronde en kleine zonnedauw, witte snavelbies en zeer lokaal beenbreek, bruine snavelbies, veenbes en enige veenmossoorten. Bovendien zijn er op een enkel plekje ook planten van de heischrale graslanden aanwezig: liggende vleugeltjesbloem, klokjesgentiaan, tormentil, blauwe zegge, kruipwilg en heidekartelblad.
Paddenstoelen
Paddenstoelen zijn eigenlijk geen planten, maar ze moeten uiteraard wel genoemd worden. Op dit moment zijn 266 soorten paddenstoelen voor De Meinweg beschreven. Een bijzondere paddenstoel is het mijtertje, dat gevonden kan worden op kwelplekken.
Voor reptielen en amfibieën is het nationaal park een uitstekend leefgebied. Vooral de soortenrijkdom is kenmerkend voor De Meinweg. Men vindt er reptielen als de adder, zandhagedis, levenbarende hagedis, hazelworm en gladde slang. Deze dieren komen ’s zomers boven de grond en koesteren zich in de zon. De gladde slang is echter zo zeldzaam dat men hem niet vaak zal zien. Daarnaast komen er twaalf van de zestien inheemse soorten beschermde amfibieën voor, waaronder de heikikker, knoflookpad, alpenwatersalamander en vinpootsalamander. Het bekendste reptiel van De Meinweg is de adder. Volgens een schatting leven er hier ongeveer vierhonderd. Het ‘Beschermingsplan adder in Limburg’ wil die ontwikkeling stoppen en voorkomen dat de adderpopulatie nog verder terugloopt. . In de afgelopen jaren is een reeks aan werkzaamheden uitgevoerd met drie hoofddoelen: het optimaliseren van bestaand leefgebied, het verbinden van de verschillende deelpopulaties binnen de Meinweg en het uitbreiden van de populatie naar andere (grensoverschrijdende) natuurgebieden. Hiervoor is bos omgevormd naar heide, in eenvormige heidevelden kleinschalig geplagd en gemaaid, corridors in bosgebieden aangelegd die geïsoleerde heideterreintjes weer hebben verbonden e.d. De populatie adders lijkt zich weer voorzichtig te herstellen. Adders leven in vochtige heidevegetaties en in hakhout en bosjes langs bosranden. Op zonnige dagen in het voorjaar en de zomer liggen ze graag te zonnen. Ze voeden zich met kleine zoogdieren, amfibieën, vogels, wormen en insecten. U herkent de adder aan de donkere zigzagstreep op de rug. Vrouwtjes worden ongeveer 70 cm lang, mannetjes 65 cm. Om de twee jaar baart het vrouwtje zeven tot veertien jongen. Adders zijn giftig, maar zolang ze zich niet aangevallen voelen, hebt u niets van ze te duchten.
Beheer
Het terreinbeheer van Nationaal Park De Meinweg is in handen van diverse organisaties. Naast Staatsbosbeheer, eigenaar van ruim twee-derde van het gebied, heeft de Gemeente Roerdalen ongeveer 500 hectare in eigendom, voornamelijk bossen. Daarnaast zijn er nog vele particuliere mensen eigenaar van grotere en kleinere stukken Meinweg.